Effecten van de grondwaterstand
Het maatregelenpakket is hydrologisch doorgerekend om veranderingen in de (grond)waterstanden te bepalen. In Bijlage A8 zijn de kaarten opgenomen van de resultaten van deze berekeningen. De veranderingen van de grondwaterstand hebben effect in de omgeving op de natuur, landbouw, woningen en recreatie. Per thema is hieronder beschreven in welke mate er effecten zijn.
Effecten van de grondwaterstand op de natuur
Over het algemeen zorgen de maatregelen ervoor dat de grondwaterstanden in het gebied stijgen. De gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden (GVG) stijgen duidelijk, zie Figuur C uit bijlage A8. De grondwaterstanden in het gebied komen ter plaatse van een aantal zure vennen omhoog met 10-50 cm. Hierdoor stijgt de GVG (gemiddelde voorjaars grondwaterstand) plaatselijk tot boven maaiveld bij de vennen ten oosten van de Budelsebaan, wat gunstig is voor de instandhouding van dit habitattype. Voor de overige vennen vindt er een duidelijke verbetering plaats door de stijging van de grondwaterstanden. In de GLG (gemiddeld laagste grondwaterstand, periode aug/sep), vindt over bijna het gehele projectgebied ook een stijging van de grondwaterstanden plaats. Verhogingen in de GLG zijn echter alleen maar gunstig voor aanwezige natuur en leiden dus niet tot verslechteringen.
Ter plekke van het N2000-gebied stijgt de grondwaterstand behoorlijk in de GVG, op sommige locaties meer dan 50 cm. Eenzelfde beeld is zichtbaar in de GLG. De toestroming van grondwater tot in de wortelzone van de aangewezen habitats wordt met de maatregelen in ieder geval sterk verbeterd.
In het gebied van de Tongelreep worden een aantal naaldbosgebieden omgevormd naar heide, halfopen bos en loofbos (zie de maatregelenkaart uit Bijlage A1). Het effect van deze bosomvorming op de GLG (situatie in de zomer) is zichtbaar in Figuur E in de bijlage. De GLG neemt ter plekke van de bosomvorming toe met 20-50 cm, op sommige plekken met zelfs meer dan 50 cm. De omvorming zorgt er namelijk voor dat er minder verdamping in de zomer plaatsvindt. Daardoor is er een positief effect op de stijging van de grondwaterstanden in de zomer door de bosomvorming.
Verder worden een behoorlijk aantal sloten gedempt, zie de maatregelenkaart (bijlage A1). Door het dempen van sloten stijgt de grondwaterstand in zowel in de zomer, het voorjaar, als de winter, zie de grondwaterstandsverschilkaarten (dGHG en dGLG) in respectievelijk Figuur 1.6‑1 en Figuur 1.6‑4, of Figuur A en E in bijlage A8. De stijging is voor de meeste gebieden waar sloten gedempt worden tussen de 20-50 cm of meer dan 50 cm ten opzichte van de huidige situatie. Door het dempen van sloten wordt water langer in het gebied vastgehouden en stijgt de grondwaterstand in de omgeving van de sloten die worden gedempt. In de winter kan de stijging van de grondwaterstand ervoor zorgen dat de GHG voor een groot gebied in het beekdal aan maaiveld komt, zie Figuur 1.6‑2 of Figuur B uit bijlage A8. Dit is onder andere het gebied waar de habitattypen zure vennen en alluviale bossen gelegen zijn.
Tevens worden er een aantal drainagevlakken en landbouwpompen verwijderd op percelen die nu in agrarisch gebruik zijn. Dit zorgt ervoor dat de grondwaterstanden in zowel de GHG, GVG en GLG vaak met meer dan 50 cm stijgen op deze betreffende percelen en in de directe omgeving van deze percelen. Hierdoor wordt het grondwater niet meer afgevoerd, maar kan het grondwater beter infiltreren en langer in het gebied vastgehouden worden.
Rondom nieuw gegraven meanders van de Tongelreep zijn soms lichte dalingen in de grondwaterstand te zien, vooral in de GHG en GVG (Figuur A en C in Bijlage A8). Dit komt doordat deze meanders nieuw gegraven worden en er nu dus een drainerende waterloop op een locatie ligt waar deze eerder niet lag. Verder krijgt de Tongelreep hier soms net een lager peil dan het geval was in de referentiesituatie. Andersom geldt dat waar de Tongelreep gedempt wordt, nu lichte stijgingen te zien zijn.
Deze dalingen en stijging van de grondwaterstanden rondom de nieuwe meanders en te dempen delen van de huidige Tongelreep zijn lokaal en werken door tot maximaal enkele tientallen meters van de locaties waar deze maatregelen plaatsvinden.
De verlaging als gevolg van een nieuw gegraven watergang is ook zichtbaar in het zuiden van het gebied. Daar wordt een klein stukje nieuwe watergang van een gegraven die de Stokkenloop aansluit op de A-watergang TR3.1. Hierdoor kan de pomp die nu net na de grens staat om het water van de Stokkenloop in de Tongelreep te pompen komen te vervalen. Het water van de Stokkenloop kan door het aansluiten op de A-watergang TR 3.1, onder vrij verval het beekdal instromen.
De nieuwe watergang die de verbinding gaat vormen tussen de Stokkenloop en de TR 3.1 zorgt voor een daling van de grondwaterstand in zowel de GHG, GVG als GLG omdat nu dus een drainerende waterloop op een locatie ligt waar deze eerder niet lag.
Alle maatregelen samen (instandhoudingsmaatregelen samen met de plusmaatregelen hebben een positief effect op de instandhouding van de aangewezen habitats. Verder hebben de extra plusmaatregelen in het NNB, waarvan de effecten cumulatief zijn beoordeeld met de instandhoudingsmaatregelen, geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen. Dit omdat deze plusmaatregelen een verdere stijging van de grondwaterstand veroorzaken in de gebieden buiten de habitats. Hierdoor wordt het grondwater langer vastgehouden in de gebieden die om de habitatgebieden gelegen zijn. Het feit dat het grondwater in de omliggende gebieden buiten de habitatgebieden langer wordt vastgehouden zorgt minder fluctuaties in de grondwaterstanden en een robuuster grondwatersysteem.
Vanuit efficiëntie en duurzaamheid gezien, is het aanbevolen om zowel de instandhoudingsmaatregelen als de plusmaatregelen in één keer uit te voeren. Het gebied is gevoelig voor stikstofuitstoot en alle maatregelen in een keer uitvoeren zorgt voor minder stikstofuitstoot dan als de machines meerdere keren het gebied in moeten om maatregelen uit te voeren.
Figuur 1.6‑1 Verandering GHG t.o.v. referentie
Figuur 1.6‑2 Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) VKA t.o.v. mv
Effecten van de grondwaterstand op Bruggerhuizen
Het buurtschap Bruggerhuizen is gelegen tussen de beek de Tongelreep en het Leenderbos. Aangezien er maatregelen worden genomen aan zowel de Tongelreep (bodemverhoging en peilverhoging), de watergangen op de flank van het beekdal en bosomvorming, is het extra van belang om de effecten van deze maatregelen op de grondwaterstanden in Bruggerhuizen goed te reguleren om te voorkomen dat er negatieve effecten optreden in Bruggerhuizen als gevolg van deze maatregelen. In hoofdstuk 1.5.3 ‘Optimaliseren watersysteem Bruggerhuizen’ van dit Projectplan Waterwet zijn deze maatregelen beschreven. Samengevat worden de huidige watergangen en duikers in Bruggerhuizen en omgeving, die al jaren niet meer goed zijn onderhouden, verdiept en schoongemaakt.
Daarnaast zal her en der de afwateringsrichting worden geoptimaliseerd door de aanleg van extra duikers waardoor deze watergangen beter en sneller op de hoofdwatergangen kunnen afwateren. Omdat hiervoor watergangen worden verdiept vinden in zowel de GHG en de GVG voor verlagingen van de grondwaterstand plaats in de orde 10-20 cm ten opzichte van de huidige situatie. Zie onderstaande Figuur 1.6‑3 voor een detail van de verlaging van de grondwaterstand in Bruggerhuizen in de GVG-situatie.
Figuur 1.6‑3 Detailkaart Bruggerhuizen met verlaging grondwaterstanden in GVG
Effecten van de grondwaterstand op landbouw
De grondwaterstandsveranderingen in het landbouwgebied rondom de bestaande en nieuwe natuur hebben mogelijk gevolgen voor de opbrengsten van landbouwgewassen. In landbouwgebieden met een relatief beperkte drooglegging kunnen grondwaterstandsstijgingen per saldo zorgen voor een toename van natschade. In landbouwgebieden die in de referentiesituatie al relatief diepe grondwaterstanden hebben, kunnen grondwaterstandsstijgingen per saldo zorgen voor een afname van droogteschade.
Door het groot aantal maatregelen die een stijging van de grondwaterstand tot gevolg hebben in zowel de GHG, GVG en GLG, vindt er aanzienlijke vernatting plaats op de agrarische percelen die ten zuiden van Bruggerhuizen gelegen zijn. Het grootste areaal agrarische percelen bevindt zich ten zuiden van Bruggerhuizen aan de oostzijde van de Tongelreep. Daarnaast bevinden zich ook op de westoever van de Tongelreep ten zuiden van Bruggerhuizen agrarische percelen die vernatting gaan ondervinden. Op een zeer groot deel van deze percelen zal de vernatting dermate zijn dat landbouwkundig gebruik van deze percelen niet meer mogelijk zal zijn omdat met name de grondwaterstanden in de GVG te hoog worden en deze grondwaterstanden maar langzaam wegzakken gedurende het voorjaar en de zomer. Een deel van deze percelen zijn inmiddels verworven, maar een groot deel ook nog niet.
De agrarische percelen waar het landbouwkundig gebruik niet meer mogelijk is als gevolg van de geplande maatregelen zijn opgenomen in het PIP wat betekent dat, als deze gronden niet minnelijk worden verworven, deze gronden onteigend zullen worden op basis van volledige schadeloosstelling. Hiermee wordt een eventueel negatief effect voor deze agrarische percelen grotendeels gecompenseerd.
Figuur 1.6‑4 Verandering GVG t.o.v. referentie
Effecten van de grondwaterstand op bewoning
Er zijn een aantal locaties geconstateerd waar effecten op de bebouwing optreden. Effecten op woonlocaties zijn als zodanig geclassificeerd als de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) minder dan 50 cm onder maaiveld komt te staan. Dit leidt tot het risico van water in de kruipruimte en optrekkend vocht. Van een groot aantal woningen met kelders en kruipruimten zijn voorafgaand nulmetingen uitgevoerd om de huidige situatie goed in beeld te brengen.
Er vindt binnen het plan geen verandering plaats in de bereikbaarheid van de erven. De (woon)erven blijven goed bereikbaar door de ligging van de verharde wegen.
Effecten van de grondwaterstand op recreatie
De aanwezige plaatselijke infrastructuur (wegen, fiets- en wandelpaden) blijft ongewijzigd. De bestaande recreatieve routes blijven hiermee gehandhaafd. Wel kan het zijn dat als gevolg van de verhoging van de grondwaterstanden, paden die in het beekdal zijn gelegen in natte situaties langer minder toegankelijk zijn dan in de huidige situatie.
Stroomsnelheid en piekafvoeren
In het traject ter hoogte van de Opperheide tot aan de huidige stuw Drie Bruggen (zie Figuur 1.6‑6) neemt het waterstandsverschil geleidelijk af vanaf de Belgische grens tot aan stuw Drie Bruggen verder benedenstrooms, dit is het gevolg van de bodemophoging die hoog is bij de Belgische grens en steeds minder wordt richting stuw Drie Bruggen. 500 meter voor stuw Drie Bruggen is er geen bodemophoging van de beek meer aan de orde. De stroomsnelheden nemen met 2 à 3 cm/s gemiddeld toe op dit traject.
Figuur 1.6‑5 Waterstands- en stroomsnelheidsverloop in de Tongelreep voor traject Belgische grens tot aan de Opperheide (zomer)
Figuur 1.6‑6 Waterstands- en stroomsnelheidsverloop in de Tongelreep voor de Belgische grens tot aan stuw Drie Bruggen (zomer)
In traject 1 en 2 (zie Figuur 1.6‑5) wordt de beekbodem ook verhoogd. Voor een klein deel door beekherstel (grens België tot aan de Abdijweg) en grotendeels door zandsuppletie op het reeds ingerichte traject van eind jaren ’90.
Dit leidt tot waterstandsverhogingen (Figuur 1.6‑5). Aan de bovenstroomse zijde van het projectgebied is een vistrap gelegen waar de waterstand in de huidige situatie via drempels een waterstandssprong maakt van grofweg 60 cm. Als gevolg van de beekbodemophoging wordt deze sprong opgeheven. Het grootste deel van het effect van de beekbodemophoging naar bovenstrooms is kleiner als gevolg van de vistrap. De stroomsnelheden veranderen niet significant op dit traject.
Gedurende het proces van de zandsuppletie zullen de houtpakketten invloed hebben op de stroomsnelheid. De stroomsnelheid zal gaan variëren. Zolang de houtpakketten boven de bodem liggen zal de stroomsnelheid variabel zijn. Er zullen dan, tot het eindbeeld bereikt is, gedeeltes zijn die sneller gaat stromen, maar ook gedeeltes die luwer zijn. Voor de N2000 en KRW-doelen in de beek is deze variatie van stroomsnelheid essentieel.
Veel sloten en greppels worden gedempt, waardoor er minder water direct afgevoerd wordt naar de Tongelreep en meer water vastgehouden in het gebied. Dit draagt bij aan het afvlakken van de piekafvoeren in de Tongelreep.