Beperken van de nadelige gevolgen

In deze paragraaf is een beschrijving gegeven van de te treffen voorzieningen, gericht op het ongedaan maken of beperken van nadelige gevolgen die als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden wordt verwacht.

Flora en fauna

Uit de effectenindicator van het Ministerie van LNV blijkt dat, zoals ook omschreven in de Natuurtoets, het voorgenomen plan niet leidt tot negatieve effecten op voor enig Natura 2000-gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen. Ondanks deze conclusie, is het goed om in de uitvoering aanvullende maatregelen te treffen ten aanzien van de habitattypen Beken en rivieren met waterplanten, Drijvende waterweegbree, Droge heide, Vochtige heide en Beekbegeleidende bossen.

Voor het Natuurnetwerk Brabant kan in principe geen sprake zijn van negatieve effecten op de belangrijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland in het plangebied. Dit aangezien de maatregelen primair worden genomen om (grond)waterafhankelijke beheertypen duurzaam te behouden of te versterken. De voorgenomen activiteiten zijn er primair op gericht om de hydrologie van het plangebied en morfologie van de Tongelreep te herstellen. De hermeandering van de Tongelreep en de afdamming, demping of verondieping van watergangen met agrarische functie door heidegebied doen niets af aan de relatieve natuurlijkheid van het landschap en het ecohydrologische systeem. Deze worden zelfs verder hersteld. Daarmee worden wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied juist in betekenende mate versterkt.

Het geheel overziend, blijkt uit de Natuurtoets dat (het uitvoeren van) de maatregelen niet strijdig is met de bepalingen uit de Wet natuurbescherming dan wel het beleid rondom Natuurnetwerk Brabant.

Beperken nadelige gevolgen van de uitvoering

In deze paragraaf worden de maatregelen beschreven ter voorkoming, ongedaan maken of beperken van mogelijke tijdelijke nadelige gevolgen van de uitvoering.

Waterschap De Dommel, gemeente Valkenswaard en gemeente Heeze-Leende streven ernaar de nadelige gevolgen door de uitvoering van het werk tot een minimum te beperken. In eerste plaats ziet het toestemmingsstelsel met uitvoeringsvoorwaarden in vergunningen en ontheffingen daarop toe.

Desondanks is het onontkoombaar dat er gedurende de uitvoeringsperiode sprake zal zijn van hinder. De volgende soorten hinder kunnen optreden tijdens de uitvoering:

  • Geluidsoverlast;

  • Verkeershinder en een beperkte bereikbaarheid;

  • Stofhinder;

  • Schade aan de ondergrond;

  • Wateroverlast en/of watertekort.

Verder kunnen in het gebied effecten optreden op:

  • Flora en fauna;

  • Archeologie.

Hinder

Geluidsoverlast

Voor de geluidproductie gelden er bindende voorschriften tijdens de uitvoering. Echter, deze voorschriften behoeden mens en dier maar ten dele voor geluidhinder. Het waterschap ziet er daarom bij de contractvorming op toe dat de aannemers bij de routing van het noodzakelijke grondtransport, rekening houden met de locatie van woningen, vogelrustgebieden en recreatiezones in het gebied.

Verkeersoverlast en beperking bereikbaarheid

De uitvoering van dit werk zal een tijdelijke toename van het aantal lokale verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Door het dwingend voorschrijven van transportroutes zal het waterschap verkeershinder beperken. Speciale aandacht daarbij verdient het aspect verkeersveiligheid voor het langzaam verkeer.

Stofhinder

Bij grondverzetprojecten is er in droge periodes een aanzienlijke kans op stofhinder. Grond die van de banden op rijplaten terecht komt, droogt op en kan vervolgens gaan stuiven. Dit hinderaspect is eenvoudig beheersbaar door transportroutes voldoende (nat en) schoon te houden. Het waterschap ziet er daarom bij de contractvorming op toe dat de aannemer de nodige maatregelen zal treffen.

Schade aan ondergrond

De bereikbaarheid van de grondwerkzaamheden geeft een risico op verdichten van de ondergrond. Het voorkomen van economische en ecologische schade aan gronden door het juist kiezen van transportroutes, werkzones en het treffen van de juiste voorzorgmaatregelen (bijv. rijplaten), is voor het waterschap een aandachtspunt bij de gunning van de uitvoering.

Wateroverlast en watertekorten

Het waterschap stelt als uitvoeringsvoorwaarde aan het werk dat de lokale waterhuishouding te allen tijde goed blijft functioneren.

Effecten in het gebied

Zorgplicht flora en fauna

Hoewel er een vrijstelling van toepassing is voor de wet Natuurbescherming, zal de uitvoering van de maatregelen zorgen voor verstoring van flora en fauna in het gebied. Om deze verstoring zoveel mogelijk te beperken zijn in de Natuurtoets (bijlage A2) randvoorwaarden en adviezen voor de uitvoering opgenomen. Zo dienen er voor zoogdieren, amfibieën en reptielen, broedvogels en ongewervelden tijdens de uitvoering maatregelen in acht genomen te worden. Basis hiervoor zijn de eisen uit de gedragscode Wet natuurbescherming, Unie van Waterschappen (2019), en de algemene zorgplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. Het waterschap ziet erop toe dat de gestelde eisen uit de Natuurtoets en de genoemde gedragscode en zorgplicht tijdens de uitvoering worden nageleefd en in een Ecologisch werkprotocol worden vastgelegd.

Hergebruik grond

De grond die vrijkomt tijdens de uitvoering van de voorgestelde maatregelen wordt waar mogelijk hergebruikt binnen het gebied. Zowel bij het hergebruik als bij de aan- en afvoer van grond van buitenaf en afvoer vanuit het projectgebied ziet het waterschap erop toe dat de aannemer zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Eventueel overtollige grond wordt indien mogelijk in het gebied afgezet.

Risico PFAS (‘bijlage A4 Vooronderzoek Land- en waterbodem’)

Het risico dat een (bedrijfs-)activiteit vormt voor het nadelig beïnvloeden van de bodem- en waterkwaliteit door PFAS hangt samen met de hoeveelheid PFAS die gebruikt wordt in combinatie met de kans dat (een deel van) deze hoeveelheid de bodem bereikt. Deze kans heeft dus betrekking op bodembeschermende voorzieningen of de condities waaronder PFAS worden gebruikt.

Het meest verdacht voor PFAS zijn de locaties waar PFAS worden geproduceerd en brandweeroefenplaatsen (met beperkte of ontbrekende bodembeschermende voorzieningen en/of opvangbassins) waar met grote regelmaat brandblusschuim is toegepast. Maar PFAS zijn ook gebruikt in de galvanische industrie, papier- en textielindustrie, grafische industrie en zijn vermoedelijk ook aanwezig in stortplaatsen en afvalwaterzuiveringsinstallaties (bron: https://www.expertisecentrumpfas.nl).

Binnen het plangebied bevinden zich geen van de hiervoor genoemde bronlocaties.

Voor het toepassen van grond of bagger dient een partijkeuring of een bodemonderzoek als bewijsmiddel (milieuhygiënische verklaring) overlegd te worden. In de bodemkwaliteitskaart van Valkenswaard is echter (nog) geen informatie opgenomen over de PFAS-verbindingen, zoals die zijn opgenomen in het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (28 november 2019). Dit legt beperkingen op het gebruik van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit. Hiervoor is aanvullende bodemonderzoek naar PFAS-verbindingen noodzakelijk.

Aanbevolen wordt om de PFAS-verbindingen die in het Tijdelijk Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (d.d. 28 november 2019) zijn opgenomen mee te nemen in het onderzoek.

Archeologie en cultuurhistorie

Om te weten welke archeologische en cultuurhistorische waarden in het gebied aanwezig zijn of kunnen zijn, is door RAAP een Archeologisch Bureauonderzoek en Cultuurhistorische Verkenning uitgevoerd, bijlage A3.

Archeologie

Op basis van het bureauonderzoek zijn verschillende verwachtingszones gemaakt. Deze zijn gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland, de geologische kaart, geomorfologische kaart, bodemkaart, vondsten in de omgeving en historisch kaartmateriaal.

Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bekende terreinen van archeologische waarde, dekzandruggen, hoge landduinen, beekdalen en dalvormige laagtes, vlaktes, laagtes en vennen, ontgrondingen, historische bebouwingslocaties en doorwaardbare plaatsen. In bijlage A3 is de verwachtingswaardekaart opgenomen.

Voor de uitvoering van de maatregelen wordt een Programma van Eisen opgesteld t.b.v. eventuele begeleiding van de werkzaamheden. Omdat bij een aantal werkzaamheden de negatieve effecten dermate groot kunnen zijn ten aanzien van de archeologie, zal in een aantal gevallen voorafgaand aan de werkzaamheden nog een archeologisch waarderend onderzoek dienen plaats te vinden, om de daadwerkelijke archeologische waarden in beeld te brengen. Voor de uitvoering van dit onderzoek dient tevens een Programma van Eisen opgesteld te worden.

Cultuurhistorie

In het bureauonderzoek zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied en omgeving in beeld gebracht. Er zijn in het gebied van de Tongelreep duidelijk te herkennen en cultuurhistorische onderdelen te benoemen, dat zijn van noord naar zuid de volgende structuren:

  • Een kleinschalig beemdenlandschap met een sterke afwisseling met bosjes en (randen van) akkers bij de buurtschappen Ekenrooi en Achtereind – opgeschaald, maar in de structuur nog herkenbaar;

  • Een zone met visvijvers uit de vroege 20e eeuw tussen Achtereind en de brug bij Valkenhorst – als complex uit productie genomen en zeer goed herkenbaar;

  • De voormalige vloeivelden ten noorden van Zeelberg, deels bebouwd en deels in 1976 vergraven tot visvijvers – volledig omgevormd, als vloeiweide niet of nauwelijks meer ‘afleesbaar’;

  • De wat grootschaliger beemden van Zeelberg, aansluitend op de kleinschalige beemden van Bruggerhuizen – opgeschaald, maar in combinatie met de bewaard gebleven gehuchten Zeelberg en Bruggerhuizen nog herkenbaar;

  • Het vloeiweidecomplex ten noorden van de Achelse Kluis – nog in herkenbare toestand.

Aardkundige waarden

De zuidelijke helft van het plangebied maakt deel uit van het aardkundig waardevolle gebied

Leenderbos, Tongelreep, Groote Heide, Het Goor. Dit gebied bestaat uit het bos- en heidegebied van het Leenderbos, het ten zuiden ervan gelegen heidegebied de Groote Heide, het westelijk gelegen beekdal van de Tongelreep en het laaggelegen bosgebied van Het Goor in het oosten.

Het westelijk deel van het Leenderbos en de Groote Heide bestaat uit een licht golvend dekzandlandschap met dekzandruggen en tussenliggende laagten met vennen. Het westelijk deel bestaat grotendeels uit lage land- en stuifduinen met tussenliggende laagten waarin nog enkele verspreide vennen voorkomen. Vooral in het noordoosten van het gebied liggen plaatselijk ook enkele lage stuifzandwallen.

De geplande maatregelen zullen in geen geval aantasting opleveren voor de bestaande aardkundige waarden en overige relicten in het gebied zoals bijvoorbeeld het Klein Hasselsven en het Goor.

Het aansluiten van oude meanders draagt bij aan het herstel van de aardkundige waarden omdat de morfologische beekprocessen van erosie en sedimentatie op deze manier weer volledig tot uiting kunnen komen.

Op de locaties waar maaiveldverlagingen zijn gepland, is de beek en de beekoever in het verleden al vergraven. De aardkundige waarden in deze zones zijn dus al verstoord. De maaiveldverlagingen hebben om deze reden geen negatieve invloed op de bestaande aardkundige waarden.

Kabels en leidingen

De geplande grondwerkzaamheden vinden overwegend plaats buiten de nabijheid van de kabels en leidingen. Bij het vervangen van enkele duikers en het aanbrengen van de overkluizing worden echter wel enkele kabels en leidingen gepasseerd. Hier dient tijdens de uitvoering rekening mee gehouden te worden. Ook ligt er in het gebied een PPS-leiding met gevaarlijke inhoud waarmee rekening gehouden dient te worden in het ontwerp.

Gedurende opstellen van het bestek, zal met de leidingbeheerder(s) contact worden opgenomen om e.e.a. af te stemmen ten behoeve van de uitvoering.

Figuur 1.8‑1 Ligging PPS-leiding in het gebied