Maatregelen herinrichting beekdal Tongelreep fase 2
In het beekdal van de Tongelreep van fase 2 zijn er verschillende trajecten in de beek te onderscheiden. Het eerste traject is het stukje tussen de Achelse Kluis en de Abdijweg waar de Tongelreep in Nederland binnenkomt (zie 1.5.2). Het tweede traject loopt vanaf de Abdijweg tot aan het vochtige alluviale bos. Bij dit deel van de Tongelreep heeft in het verleden reeds beekherstel plaatsgevonden. Dit is te herkennen aan de grote bochten in de beek. Vanaf het vochtig alluviale bos tot aan stuw Drie Bruggen is vervolgens traject 3 te herkennen aan het behoorlijk gekanaliseerde beekprofiel.
A. Maatregelen herinrichting beekdal Tongelreep fase 2 | |||
Nr. | Maatregel | Waterstaatswerken | Overige werken |
AW | Watergangen | ||
AW1 | Beekherstel traject 3 | X | |
AW1.1 | Aanleg nieuwe loop Tongelreep traject 3 | X | |
AW1.2 | Aantakken nieuwe loop Tongelreep en dempen huidige loop traject 3 | X | |
AW1.3 | Vastleggen meanders m.b.v. aanbrengen stobben | X | |
AW1.4 | Aanbrengen zandvang traject 3 | X | |
AW1.5 | Versmallen beekprofiel m.b.v. aanbrengen stobben | X | |
AW2 | Verondiepen Tongelreep traject 2 | X | |
AW2.1 | Aanbrengen houtpakketten in de beek | X | |
AW2.2 | Zand inbrengen in de beek | X | |
AW2.3 | Aanbrengen zandvang | X | |
AW2.4 | Versmallen beekprofiel m.b.v. aanbrengen stobben | X | |
AW3 | Aanbrengen obstakelvrije zone | X | |
AW4 | Aanpassen A-watergangen | X | |
AW5 | Dempen watergangen en greppels | X | |
AW6 | Afdammen sloten en greppels | X | |
AW7 | Wijziging beheer Tongelreep traject 1, 2 en een deel van 3 | X | |
AK | Kunstwerken | ||
AK1 | Duikers | X | |
AK1.1 | Verwijderen duikers | X | |
AK2 | Stuwen | ||
AK2.1 | Verwijderen stuwen | X | |
AK3 | Verwijderen gemalen | X | |
AK4 | Aanbrengen bruggen | X | |
AK5 | Aanbrengen voordes | X | |
AK6 | Aanbrengen constructies t.b.v. waterconservering | X | |
AG | Grondwerk | ||
AG1 | Aanbrengen kades | X | |
AG2 | Afgraven maaiveld | X | |
AG3 | Drainerende functie drainage opheffen | X | |
AG4 | Aanleggen poelen | X | |
AG5 | Aanleggen vennen | X | |
AL | Landschap- en natuurinrichting | ||
AL1 | Omvormen landbouw percelen naar natuur | X | |
AL2 | Naaldbos omvormen naar loofbos, half open bos of heide | X | |
AL3 | Herstellen beemdenstructuren | X | |
AL3.1 | Aanbrengen houtwallen | X | |
AL3.1 | Aanbrengen bomenrij | X | |
AL4 | Aanplanten beschaduwing bij de Tongelreep | X | |
AR | Recreatie | ||
AR1 | Aanbrengen oversteek voorziening/laarzenpad | X | |
AR2 | Aanleggen nieuwe wandelroute | X | |
AR3 | Aanbrengen zit- en uitkijkplek | X |
AW - Maatregelen watergangen
AW1 Beekherstel traject 3
In het verleden is al hermeandering toegepast binnen de trajectdelen 2, 4 en 5. Over het traject 3, vanaf grofweg de instroom van A-watergang TR 5 in de Tongelreep tot 500 meter bovenstrooms van de stuw bij Driebruggen, is als maatregel volledig beekherstel voorzien. Hierbij neemt de totale lengte van de beek over dit traject met 25% toe. Door het ontwikkelen van beekbegeleidende beplanting na de herinrichting wordt de beek grotendeels (50%) beschaduwd. Deze beschaduwing zorgt ervoor dat in delen van de beek weinig begroeiing voorkomt, doordat de schaduw van de bomen de watertemperatuur laag houdt. In combinatie met hogere stroomsnelheden zorgt de beschaduwing voor minder waterplanten in de beek.
Figuur 1.5‑2 Beekherstel met hermeandering Tongelreep op traject 3
AW1.1 Graven nieuwe loop Tongelreep traject 3
Over een lengte van 2,5 km krijgt de Tongelreep een nieuwe loop met meanders, waardoor de lengte van de beek op dit traject met 25 % toeneemt. De ligging van de meanders is bepaald op basis van de historische ligging van de beek en natuurlijke laagten in het terrein. Voor een praktische uitvoering, is de ligging gekozen waarbij de nieuwe loop zo min mogelijk de huidige loop kruist. De bodem van het nieuwe beekprofiel komt hoger te liggen dan de huidige beek en wijzigt naar een één, twee of drie fasen profiel afhankelijk van de beschikbare ruimte.
AW1.2 Aantakken nieuwe loop met meanders Tongelreep en dempen traject 3
Waar de meanders aansluiten op delen van de huidige loop moet het profiel ter plaatse worden aangepast met de nieuwe bodemhoogte en een smaller profiel. De overige delen van de huidige Tongelreep waarlangs de nieuwe meanders komen, dienen te worden gedempt.
AW1.3 Vastleggen meanders m.b.v. aanbrengen stobben
De nieuwe meanders die dicht bij particuliere percelen komen te liggen worden vastgelegd met behulp van stobben (boomstronken) om uitspoeling en daarmee verlegging van de beek in de toekomst te voorkomen.
AW1.4 Aanbrengen zandvang traject 3
Aan het einde van het beekhersteltraject, op 500 meter bovenstrooms van stuw Drie Bruggen wordt een tijdelijke zandvang ingericht. Dit om te voorkomen dat het zand na inrichting doorspoelt vanaf 500 meter bovenstrooms van de stuw tot aan de stuw. Het zal hier om een tijdelijke zandvang gaan. Deze zandvang zal frequent worden leeggehaald.
Verder benedenstrooms, na de zandvang zullen ook nog enkele meanders worden aangelegd. De bodem van deze meanders zal even diep komen te liggen dan de bodem van de huidige Tongelreep. Het doorstroomprofiel van deze meanders zal even groot zijn als het doorstroomprofiel van de huidige beek op deze locatie. Deze maatregel heeft geen gevolgen voor het peil in de beek ter plaatse van deze meanders. Om te voorkomen dat deze meanders zullen uitspoelen, zullen de meanders aan de westzijde worden vastgelegd met stobben, zie maatregel AW1.1.
Zodra de beek na een aantal jaar zijn evenwicht heeft gevonden, en er geen overmatig zandtransport meer zal plaatsvinden, zal de tijdelijke zandvang komen te vervallen. Zie Figuur 1.5‑2 voor de locatie van de tijdelijke zandvang.
AW1.5 Versmallen beekprofiel m.b.v. aanbrengen stobben
In het ontwerp projectplan was de nieuwe beek ingetekend op de percelen LDE01D1504 en LDE01D1771. Aangezien er geen overeenstemming is bereikt met de eigenaren van deze percelen, zal binnen het profiel van de huidige beek ruimte worden gezocht voor meandering. Er zullen stobben worden aangebracht binnen het bestaande profiel van de Tongelreep. Deze stobben zorgen ervoor dat in de zomer, bij lagere waterstanden, het water om de stobben heen moet stromen, waardoor de stroomsnelheid blijft gewaarborgd en op plaatsen toeneemt.
In de winter zal het water over de stobben heen stromen omdat de stobben op de bodem worden aangelegd en niet tot aan de oever zullen reiken. Het inbrengen van stobben heeft geen gevolgen voor de waterpeilen in de winter. Het inbrengen van de stobben vervangt de meandering die was gepland in het ontwerp projectplan. Het doorstroomprofiel van de beek met stobben is vergelijkbaar met het doorstroomprofiel van de geplande meanders in het ontwerp projectplan, die als gevolg van het niet kunnen verwerven van de gronden, zijn komen te vervallen.
Door de geplande meanders uit het ontwerp projectplan niet uit te voeren, maar in plaats hiervan stobben in te brengen in de bestaande beek, zal geen afbreuk plaatsvinden aan het huidige landbouwkundig gebruik op de percelen LDE01D1504, LDE01D1771 en VKW00K772.
AW2 Verondiepen Tongelreep traject 2
In de jaren negentig zijn op een deeltraject van de Tongelreep reeds maatregelen uitgevoerd ten behoeve van de opgave beekherstel / hermeandering (opgave KRW). Destijds is maar een deel van de beek opnieuw ingericht omdat toen niet meer gronden beschikbaar waren. De effecten van de in de jaren negentig genomen maatregelen reiken niet tot in de alluviale bossen op de flanken van de beek. Om te kunnen voldoen aan de eisen die deze habitats stellen aan grondwaterpeilen is het nodig om de beekbodem over dit traject omhoog te brengen binnen dit reeds meanderende tracé. Als gevolg van het verhogen van de beekbodem zal ook het peil in de beek stijgen. De peilstijging in de beek heeft een positief effect op de grondwaterstanden direct naast de beek, waar de vochtige alluviale bossen zijn gelegen. Deze bossen zijn aangeduid als in stand te houden habitats. Door de stijging van het grondwater ter plaatse van deze habitats zal de N2000 opgave voor deze habitats gerealiseerd worden. Daarnaast wordt middels (het effect van) deze maatregel ook een deel van de opgave NNP en NNB gerealiseerd.
Figuur 1.5‑3 Verondiepen en plaatselijk versmallen Tongelreep op traject 2
AW2.1 Aanbrengen houtpakketten in de beek
Hoewel in traject 2 al beekherstel heeft plaatsgevonden, is er nog wel sprake van een drainerende werking van de beek door de diepe insnijding. Doordat kwel geen mogelijkheid krijgt naar de oppervlakte te stijgen, maar wordt afgevangen door de Tongelreep, resulteert dit in een negatief effect op de vochtige alluviale bossen die direct langs de beek gelegen zijn. Het inbrengen van dood hout is dan een eenvoudige, kosteneffectieve maatregel voor het verhogen van de beekbodem. Daarnaast heeft inbrengen van dood hout een positief effect op de ecologische kwaliteit van de beek doordat hydromorfologische processen (het proces van het ontstaan van vormen in het landschap door water), zoals dat stromingsvariatie worden verbeterd. Het hout voor de houtpakketten wordt zoveel mogelijk uit het gebied zelf gehaald.
Het inbrengen van dood hout betekent dat houtig materiaal als doorstroombare verspreide ‘houtpakketten’ van boomstammen (diameter > 20 cm) en takken (diameter > 5 cm) worden aangebracht in een beektraject. Ieder houtpakket omvat de gehele breedte van de beek, en beslaat een oppervlak van circa 10-15 m2. Dit komt neer op een bedekking van 20-25% van de beekbodem in het betreffende beekgedeelte. De afstand tussen houtpakketten bedraagt circa 25-40m, afhankelijk van de lokale situatie.
Het traject waarin de houtpakketten worden toegevoegd heeft een lengte van 2,9 kilometer. Dat betekent dat er ongeveer 90 houtpakketten worden ingebracht.
Door de takken en boomstammen vanaf de oever in de beek te plaatsen en onderling te ‘verweven’ wordt extra stevigheid verkregen. Waar mogelijk worden per houtpakket de dikkere boomstammen in de oever verankerd en worden de overige boomstammetjes en takken in deze vastgelegde structuren verweven. Hout wat vrijkomt bij voor de uitvoering van dit project, kan hiervoor worden ingezet.
Om de effecten van het inbrengen van dood hout in beeld te brengen is in het hydrologisch model de bodemhoogte verhoogd tot de uiteindelijke hoogte die na aanzanding (AW2.2) bereikt zal worden. Daarnaast is de weerstand van de beek op dit traject modelmatig verhoogd om de opstuwende effecten van het inbrengen van het dood hout te simuleren. De effectberekening is dus gebaseerd op het uiteindelijk te realiseren bodemprofiel opgeteld met het effect van het ingebrachte dode hout.
Het is de bedoeling dat bladval in de herfst zorgt voor een aanvulling van nog eens 25% organisch materiaal. Bij de keuze van het hout worden niet alleen dikke stammen, maar zoveel mogelijk kronen gebruikt. Het verdient de aanbeveling om de zogenaamde hardhoutsoorten, zoals eik en beuk, te gebruiken en wilg of populier te mijden, omdat deze laatste soorten gemakkelijk uitlopen. De positionering van het hout is zodanig dat de stroomdraad niet langs de oevers ligt, maar verspreidt over het houtpakket loopt. De houtpakketten moeten zodanig ingericht worden dat het water tijdens de piekafvoer over de pakketten heen stroomt. [Beekdalbreed hermeanderen, bouwstenen voor de ‘leidraad innovatief beek- en beekdalherstel’, 2012]
Figuur 1.5‑4 Inbreng van dood hout
AW2.2 Zand inbrengen in de beek
Op diverse plaatsen in de beek wordt er zand in de beek gebracht ofwel zandsuppletie toegepast. Zandsuppletie is het proces waarbij sediment, dat hier uit grof zand en grind bestaat met allerlei korrelgroottes (bij voorkeur gebiedseigen materiaal), aan de kant van de oever in de buitenbocht van de beek wordt gestort. Het zand kan zo goed door de stroming van het water worden meegenomen om vervolgens op beekbodem weer aan te zanden. Dit met als doel de beekbodem tot een meter te verhogen. De houtpakketten zoals beschreven bij maatregel AW2.1, zijn bepalend voor de maximale hoogte van aanzanding van de bodem. Wanneer zand tot de bovenkant van het houtpakket is aangezand, zal het overige zand eroverheen schieten en worden meegevoerd tot het volgende houtpakket.
In traject 2 zijn 7 locaties aangewezen voor zandsuppletie, te zien in figuur 1.5.1-2. Deze locaties zijn aangewezen op basis van bereikbaarheid en efficiëntie en toegankelijkheid. Het proces van het aanzanden wordt gemonitord, zodat tijdens het proces bijgestuurd kan worden hoe vaak en hoeveel zand er ingebracht moet worden. In paragraaf 1.6.2 zijn onder Figuur 1.6‑5 en Figuur 1.6‑6 de lengteprofielen van de nieuwe beek weergegeven waarin de uiteindelijke bodemhoogte in relatie tot de huidige bodemhoogte te zien is.
AW2.3 Aanbrengen tijdelijke zandvang
Om te voorkomen dat ingebracht zand verloren gaat, wordt er vlak voor de aansluiting van traject 3, een tijdelijke zandvang aangebracht. De zandvang vangt het zand af wat door de houtpakketten heen gekomen is en verder benedenstrooms wordt meegevoerd. Ten noorden van de zandvang hoeft de beekbodem niet verder te worden verhoogd aangezien hier een nieuwe loop wordt aangelegd. Het zand wordt daarom afgevangen en weer opnieuw ingebracht op de zandsuppletie locaties. Wanneer de beekbodem de gewenste hoogte heeft bereikt, stopt het aanbrengen van zand in de beek en zal ook de functie van de zandvang na verloop van tijd komen te vervallen.
AW2.4 Versmallen beekprofiel m.b.v. aanbrengen stobben
Naast het aanbrengen van houtpakketten (AW2.1) wordt ook het huidige profiel op bepaalde plaatsen versmald door stobben aan de oevers van de beek aan te brengen. Hierbij worden de stobben aan de binnenkant van de bochten aangebracht.
AW3 Aanbrengen obstakelvrije zone
Langs de gehele beek van traject 1, 2 en 3 komt een obstakelvrije zone, zodat het de eerste jaren mogelijk is om beheer en onderhoud te plegen aan de Tongelreep. Na 3 maximaal 5 jaar wanneer het eindbeeld is gerealiseerd, hoeft er geen beheer en onderhoud meer plaats te vinden (AW7) en kunnen natuurlijke processen het overnemen. Deze obstakelvrije zone is dan niet meer noodzakelijk en is dan ook van tijdelijke aard.
AW4 Aanpassen A-watergangen
In het gebied rondom de Tongelreep liggen diverse A-watergangen die een afwateringsfunctie hebben voor de landbouwpercelen. Deze watergangen werken drainerend en een aantal watergangen hebben een negatief effect op de grondwaterstanden met betrekking tot de instandhoudingsdoelstellingen. Deze worden om die reden gedempt of verondiept, om dit negatieve effect op te heffen, zie Figuur 1.5‑5. De A-watergangen TR1.1, TR5, TR6AA en een deel van TR7 en TR3.1 worden gedempt. TR3.1 kan niet volledig worden gedempt, want hier blijft water over worden afgevoerd vanuit de Stokkenloop bij de Achelse Kluis. Deze watergang wordt om die reden deels verondiept en doorgetrokken naar TR4 AA, zie ook 1.5.2.
AW5 Dempen en verondiepen sloten en greppels
In het projectgebied van fase 2 worden een aantal sloten en greppels gedempt om de drainerende werking op te heffen en kweldruk te herstellen. In de bestekfase wordt bekeken of deze volledig gedempt gaan worden of dat het aanbrengen van gronddammen volstaat. Dit is onder andere afhankelijk van de toegankelijkheid, de hoogteligging en het verhang van de greppel. Eveneens afhankelijk van de locatie blijft er een minimale stroomgeul over om te zorgen dat regen- en overstromingswater niet langdurig op het maaiveld blijft staan. In de effectberekeningen is uitgegaan van het volledig dempen van deze watergangen om het maximale effect van deze maatregel in beeld te brengen. Aanwezige kunstwerken in te dempen greppels zullen worden verwijderd. Een overzicht van alle te dempen sloten en greppels is te zien in Figuur 1.5‑6.
Figuur 1.5‑5 Dempen en verondiepen en nieuwe A-watergangen
Figuur 1.5‑6 Maatregelen m.b.t. dempen, afdammen en verondiepen greppels en sloten
AW6 Afdammen sloten en greppels
In het projectgebied van fase 2 liggen veel kleine greppels haaks op Tongelreep, zie Figuur 1.1‑1 . Deze greppels worden verondiept, maar ook afgedamd zodat ze niet meer direct in verbinding staan met andere watergangen. Hiermee wordt ook de afwaterende functie naar de Tongelreep opgeheven. Een principeprofiel van een gronddam wordt weergegeven in Figuur 1.5‑7.
Figuur 1.5‑7 Principeprofiel gronddam
AW 7 Wijziging beheer Tongelreep traject 1, 2 en een deel van 3
Al in 2013 heeft het waterschap bij DB besluit de Tongelreep aangeduid met de status “natuurlijk”. Dit betekent dat de inrichting en het beheer van de beek moet zijn toegespitst op natuurontwikkeling. Op grond van het beleidsdocument Strategie Beheer Watersysteem (2014) moet het maaibeheer, de maai intensiteit, zo worden uitgevoerd (methode en frequentie) dat dit past bij de functie die aan de watergang is gegeven. Voor natuurlijke beken betekent dit een zeer beperkt maaibeheer.
Voorts is in 2015 in het Provinciaal milieu en waterplan van Noord-Brabant ((PMWP) hierin staan de doelen tot 2021) de Tongelreep aangewezen als GET (goede ecologische toestand). De Tongelreep heeft op grond van het PMWP de status “natuurlijk”. De natuurlijke toestand van de Tongelreep moet op grond hiervan volgens de KRW-doelen worden nagestreefd, of in dit geval de huidige ecologische staat van de beek (de goede ecologische toestand) in stand worden gehouden. In lijn hiermee heeft het waterschap in 2016 beleidsregels vastgesteld op grond waarvan de Tongelreep als beek met de status “natuurlijk” slechts incidenteel (0 tot 1 keer per jaar) mag worden gemaaid.
In lijn met de beleidsregels van het waterschap in 2016 wordt dit traject van de Tongelreep niet meer gemaaid. Eveneens om de instandhoudingsdoelen te bereiken, is het van belang dat dit traject van de Tongelreep blijvend niet wordt gemaaid. De instandhoudingsdoelen zien op het behoud van de alluviale bossen en zure vennen in de directe nabijheid van dit traject. Om de alluviale bossen en zure vennen ter plaatse te behouden is het noodzakelijk dat het waterpeil van de beek ter plaatse nog verder stijgt. Dit kan enkel bereikt worden door het blijvend niet maaien van dit traject. Doordat het pakket aan maatregelen (waaronder het blijvend niet maaien) het profiel van dit traject wijzigt, is ook het niet maaien als waterstaatswerk opgenomen in dit projectplan.
Ook zou er voor het maaien een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming een natuurvergunning nodig zijn, omdat er door het maaien een peilverlaging zal optreden die van invloed is op de grondwaterstand (eveneens een verlaging) welke negatieve effecten heeft op de instandhouding van de betreffende habitats langs de beek. Ook in de beek aanwezige beschermde soorten (beekprik en waterranonkels) ondervinden een negatief effect van het maaien van de beek.
Vanwege strijdigheid met het N2000 beheerplan en gebiedsanalyse en de onderliggende Habitatrichtlijn zal deze natuurvergunning niet verstrekt mogen worden. De huidige ecologische staat van de beek moet gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het N2000 gebied in stand worden gehouden.
Gelet op het voorgaande is het niet wenselijk en in strijd met het geldende beleid en vigerende wet- en regelgeving indien de Tongelreep structureel gemaaid zou worden. Hierdoor zou er een peilwijziging optreden, wat direct van invloed zou zijn op de grondwaterstanden in de directe nabijheid van de beek. Dit is hoofdzakelijk in strijd met de instandhoudingsdoelstellingen voor de alluviale bossen die direct aan de beek zijn gelegen. Deze zijn afhankelijk van een hoog peil en als gevolg daarvan ook een hoog grondwaterpeil langs de beek. Door het niet maaien is het profiel en de weerstand van de watergang gewijzigd met als gevolg dat er peilstijgingen hebben plaatsgevonden (ten behoeve van de alluviale bossen). Om deze reden wordt hier het niet maaien van de Tongelreep als waterstaatswerk opgenomen. Dit projectplan ziet immers op (het behouden van) dit gewijzigde profiel en weerstand van de beek.
Deze maatregel is alleen van toepassing voor de aangegeven trajecten. Op traject 3 vanaf de Opperheide tot aan de stuw drie Bruggen blijft regulier onderhoud aan de beek ongewijzigd en blijven plaatsvinden.
A. Maatregelen herinrichting beekdal Tongelreep fase 2 | |||
Nr. | Maatregel | Waterstaatswerken | Overige werken |
AW | Watergangen | ||
AW7 | Wijziging beheer Tongelreep traject 1, 2 en een deel van 3 | X | |
AW7.1 | Niet meer onderhouden Tongelreep op traject 1 bij de vloeiweide van de Achelse Kluis | X | |
AW7.2 | Niet meer onderhouden Tongelreep op traject 2 bij de patersgronden | X | |
AW7.3 | Niet meer onderhouden Tongelreep op traject 3 bij het beekherstel tot aan de Opperheide | X |
Figuur 1.5‑8 Trajecten waarover de wijziging van het beheer van toepassing is.
AK - Maatregelen kunstwerken
In het plangebied van fase 2 worden diverse maatregelen uitgevoerd aan A-watergangen, zoals dempen en verondiepen. In een aantal van deze watergangen bevinden zich diverse kunstwerken die daardoor moeten worden aangepast ofwel verwijderd. Daarnaast worden er ook nieuwe kunstwerken geplaatst. Deze zijn op toegankelijkheid gericht, of op het duurzaam inrichten van een klimaatrobuust beekdal. In onderstaande tabel is weergegeven welke maatregelen er worden getroffen m.b.v. tot deze kunstwerken en worden in Figuur 1.5‑9 en Figuur 1.5‑10 overzichtelijk weergegeven.
Figuur 1.5‑9 Overzichtskaartje met maatregelen kunstwerken rondom traject 2
Figuur 1.5‑10 Overzichtskaartje met maatregelen kunstwerken rondom traject 3
AK1 Duikers
AK1.1 Verwijderen duikers
Vanwege het dempen van de A-watergangen TR3.1, TR5, en TR7 komen de duikers die in deze watergangen gelegen zijn ook te vervallen. Het betreft de volgende duikers in de watergangen:
Watergang | Aantal | Duiker nummer | Vorm en diameter | |
TR3.1 | 2 stuks | TR-KDU1 TR-KDU2 | Rond, 500mm | |
TR5 | 8 stuks | TR5-KDU1 t/m TR5-KDU8 | Rond, 500mm | |
TR7 | 5 stuks | TR7-KDU1 t/m TR7-KDU5 | Rond, 500mm |
AK2 Stuwen
AK2.1 Verwijderen stuwen
Vanwege het dempen van de A-watergangen TR3.1, TR5, en TR7 komen de stuwen die in deze watergangen gelegen zijn ook te vervallen. Het betreft de volgende stuwen in de watergangen:
Watergang | Aantal | Type | |
TR3.1 | ST0000174 ST0000175 | Vaste stuw Schotbalkstuw | |
TR5 | ST0000178 ST0000176 | Schotbalkstuw Schotbalkstuw | |
TR7 | ST0000184 | Schotbalkstuw |
AK3 Verwijderen gemalen
Ter hoogte van de Opperheide staat bij de Tongelreep aan weerszijden een gemaal. Vanwege het vervallen van de landbouwfunctie van de omliggende percelen en daarmee de noodzaak om water te moeten pompen, worden deze twee gemalen verwijderd.
AK4 Aanbrengen bruggen
Om bestaande en nieuwe recreatieve routes mogelijk te maken, worden op twee locaties nieuwe (voetgangers-)bruggen aangelegd over de Tongelreep. Zo ontstaat de mogelijkheid om zowel vanuit Valkenswaard als vanuit de Achelse Kluis diverse lengtes wandelroutes te maken via de Tongelreep.
Eén brug is voorzien bij de huidige oversteekmogelijkheid over de Tongelreep. De bestaande wandelroute kan zo worden behouden. De tweede brug komt op een nieuwe locatie in het verlengde van de Opperheide. Op deze manier wordt de Opperheide met een wandelpad verbonden met de Kloosterhoefweg.
AK5 Aanbrengen voordes
Langs het hele traject van de Tongelreep (traject 1, 2 en 3) komt een obstakelvrije zone. Deze is bedoeld om de Tongelreep zo lang als nodig te kunnen beheren. Bij Bruggerhuizen is er weinig ruimte om aan de oostkant tussen de particuliere percelen en de beek nog een onderhoudspad aan te leggen.
Daarnaast is het voor de bewoners van Bruggerhuizen niet wenselijk dat het onderhoudspad gebruikt gaat worden als wandelpad. Om die reden wordt er door de meander bij Bruggerhuizen op twee plaatsen een voorde (doorwaadbare plaats) aangelegd, zodat beheer en onderhoud via de westzijde van de nieuwe meander kan plaatsvinden.
Figuur 1.5‑11 Aanbrengen voordes t.b.v. (tijdelijke) beheer en onderhoud Tongelreep
AK6 Aanbrengen constructies t.b.v. waterconservering
Op een viertal locaties wordt een constructie aangebracht t.b.v. waterconservering. Met waterconservering wordt bedoeld dat het water zo lang mogelijk vast wordt gehouden in het gebied.
Door een constructie aan te brengen die de beek knijpt, wordt de waterafvoer uit het gebied vertraagd. Daarnaast kan de constructie bij droge perioden worden ingezet om het water wat nog beschikbaar is op te zetten. Deze maatregel is erop gericht verdroging tegen te gaan, hetgeen niet alleen bijdraagt aan de instandhoudingsdoelstellingen, maar ook aan een klimaatrobuust beekdal.
Indien er op deze locaties ook een oversteek voor voetgangers dient te worden gerealiseerd, kan deze constructie worden uitgevoerd i.c.m. een loopbrug, zie Figuur 1.5‑12.
Tabel 1.5.1‑1 Locaties constructies
Locatie | functie | |
Abdijweg | Waterregulatie | |
Vlak voor alluviaal bos | Waterregulatie en loopbrug | |
Ter hoogte van Opperheide | Waterregulatie en loopbrug | |
Weg Bruggerhuizen | Waterregulatie |
Figuur 1.5‑12 Voorbeeld van een knijpconstructie met loopbrug.
AG – Grondwerk
Figuur 1.5‑13 Maatregelen met betrekking tot grondwerk
AG1 Aanbrengen kades
Ongeveer halverwege traject 3 wordt over de volledige breedte van het beekdal een kade aangelegd. De kade loopt in het verlengde van de Opperheide tot aan de Kloosterhoefweg. Deze kade vormt het een grens voor de bovenstroomse inundatiezone van de beek. De kade krijgt i.c.m. de constructie t.b.v. waterconservering (AK6) een trechterende functie, waardoor water vertraagd en alleen via de Tongelreep het gebied kan verlaten. De maatregel draagt daarom bij aan een klimaatbestendig beekdal en een robuust watersysteem. Naast de waterkerende functie, maakt de kade i.c.m. het aanleggen van een brug (AK4) het ook mogelijk hier een doorsteek te realiseren voor een nieuwe wandelroute (AR2).
AG2 Afgraven maaiveld
Over de hele lengte van traject 2 heeft de beek scherpe oeverkanten en ligt relatief diep ingesneden. Naast het verondiepen van de beek d.m.v. zandsuppletie (zie maatregel AW2), wordt ook de oeverovergang zachter gemaakt. Hierbij wordt een zone van 30-50 meter aan weerszijden van de beek 20 cm afgegraven. Door deze zone af te graven krijgt de beek in natte perioden meer bergend vermogen. Water wordt op die manier langer vastgehouden in het gebied, hetgeen bijdraagt aan de klimaatrobuustheid van het systeem. Bij verdere uitwerking van het af te graven deel, zal in overleg met Staatsbosbeheer maatwerk worden gemaakt, zodat tijdens de uitvoering rekening wordt gehouden met de bodem-, aardkundige en natuurwaarden in het gebied. Deze gebieden zullen niet worden afgegraven en behouden blijven.
Bij het verhogen van het grondwater bestaat het risico op mobiel worden van fosfaten. Door het verhogen van het grondwater kan het ijzer in het grondwater de aanwezige fosfaten binden waardoor de kans om mobilisatie van het fosfaat wordt verminderd.
Daarnaast zullen in een deel van het beekdal gronden worden afgegraven om de met fosfaat verrijkte bodem te kunnen verwijderen uit het gebied. Dit zal gebeuren op een aantal locaties die direct tegen de beek zijn gelegen waar een hoog natuurambitietype (zoals nat schraalland en vochtige heide, de doelstellingen zijn). Daarnaast is een groot deel van het beekdal en de flanken aangewezen als NNB met het natuurambitietype kruiden- en faunarijk grasland. Dit natuurdoeltype heeft niet direct voedselarme omstandigheden nodig en gedijt prima op voedselrijkere gronden waar fosfaat in de bodem aanwezig is. Uiteindelijk wordt een zeer groot deel van alle percelen die nu nog in agrarisch gebruik zijn omgevormd naar natuur. Op deze percelen mag geen drijfmest meer worden toegepast. In totaliteit zal een groot deel van de mestgift in het beekdal komen te vervallen. Dit zorgt voor lagere fosfaatgehaltes in de bodem en na verloop van tijd ook minder mobilisatie van fosfaat waardoor het risico op uitspoeling van fosfaat fors wordt teruggedrongen.
AG3 Drainerende functie drainage opheffen
Alle drainage van de landbouwpercelen die beschikbaar zijn voor omvorming naar natuur, wordt de drainerende functie van opgeheven. Het betreft het onklaar maken van drainage van de volgende kadastrale percelen:
-
VKW00K321
-
VKW00K745
-
LDE01D1518
-
LDE01D1719
-
LDE01D1721
-
LDE01D1723
-
LDE01D1832
-
LDE01D1837
-
LDE01D1839
Drainage verwijderen heeft invloed op de grondwaterstand op het perceel. Dergelijke percelen kunnen (vrijgekomen uit landbouwkundig gebruik) ook fosfaten bezitten die met stijging van waterstanden mobiel worden in bodem en afgevoerd worden naar het water in de beek. Dan wordt het beekwater in kwaliteit negatief beïnvloed en dat heeft gevolgen voor de instandhouding van de stroomafwaarts gelegen N2000 habitattypen zoals alluviale bossen. Bij percelen die risico hebben op fosfaatmobilisatie, zijn aanvullende maatregelen voor nodig. Lokaal wordt nog bepaald welke maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij dient ook te worden gelet op een beheerbare eindsituatie i.c.m. een beheertype.
AG4 Aanleggen poelen
Op een aantal plekken langs traject 3 zijn poelen voorzien. Voor de locatie van de poelen is ervoor gekozen gebruik te maken van de huidige laagte en ligging van de Tongelreep. De nieuwe poelen worden dan ook gesitueerd in het huidige tracé van de Tongelreep. Het ontwerp voorziet in vier nieuw aan te leggen poelen. Deze poelen zijn grond en hemelwater gevoed. Door de aanleg van de poelen, ontstaat meer variatie in het landschap, hetgeen bijdraagt aan een toename van de biodiversiteit.
AG5 Aanleggen vennen
Op de wat hoger gelegen gronden in het beekdal van de Tongelreep is er potentie om vennen aan te leggen. Op basis van de AHN en de grondwaterkaart (natte zones) zijn de locaties van de vennen bepaald. Wanneer huidige sloten en watergangen in dit gebied gedempt zijn, is het zeer waarschijnlijk dat er regelmatig water op het maaiveld staat. Door het historische gradiënt lokaal te herstellen (lees grond af te graven), zijn de vennen die hier vroeger ook in het landschap lagen gedeeltelijk te herstellen. Voorafgaand aan de realisatie brengt het waterschap mogelijk aanwezige oude leemlagen in beeld zodat hier bij realisatie van de vennen ook gebruik van gemaakt kan worden. Een leemlaag is een zogenoemde ‘storende’ bodemlaag. Deze laag is sterk verdicht, waar water niet of nauwelijks doorheen kan om te infiltreren. Hierdoor blijft water veel langer aan de oppervlakte, wat een gunstig en positief effect heeft op de vorming van vennen.
AL - Landschap- en natuurinrichting
Figuur 1.5‑14 Landschap en natuurinrichting
AL1 Omvormen landbouwpercelen naar natuur
Van alle percelen die zijn opgenomen in het PIP (zie paragraaf 1.4 Beschikbaarheid gronden), wordt de bestemming gewijzigd van agrarisch naar natuur. De percelen die al beschikbaar zijn, worden deels al als natuur ingericht.
Wanneer de percelen na onteigeningsprocedure beschikbaar zijn, zal er een apart inrichtingsplan worden gemaakt om de detailinrichting van deze percelen vorm te geven. In dit inrichtingsplan zullen ook de ontbrekende inrichting van de minnelijk verworven percelen meegenomen worden. Op de eindbeeldkaart in bijlage A11 is de ambitie op deze percelen weergegeven.
In het inrichtingsplan dat nog gemaakt moet worden in een volgende fase, is het mogelijk, indien nodig, de ambities (deels) bij te stellen.
AL2 Naaldbos omvormen naar loofbos, halfopen bos of heide
Bomen nemen veel water uit de bodem op en houden regenwater tegen (interceptie). Met name naaldbomen zorgen voor een relatief grote verdamping en interceptie door het jaar heen. Door met name dit naaldbos te kappen en om te vormen naar loofbos, halfopen bos of heide of grasland, wordt minder water uit de bodem onttrokken, hetgeen bijdraagt aan de verhoging van de grondwaterstand.
Bosomvorming betreft soms kaalkap, soms dunning, soms alleen naaldhout verwijderen en soms natuurlijke verjonging en veelal een combinatie ervan. Indien een bos versneld omgevormd wordt i.v.m. vernatting kan het nodig zijn om er gewenste soorten in te planten. Dit om de versnelde omvorming ook in de boomlaag goed te kunnen bijbenen en te voorkomen dat er te lang een storingssituatie ontstaat (veel licht op de bosbodem) zolang de boomlaag nog niet gesloten is. Inplant van gewenste soorten in groepen is dan een benodigde maatregel. Gezamenlijk dient met de beheerder bekeken worden waar dit nodig is en bijdraagt aan de versnelde omvorming als gevolg van de vernatting.
AL3 Herstellen beemdenstructuren
Het landschap tussen Zeelberg en Bruggerhuizen was van ooit een fijnmazig netwerk van veldjes met daar omheen de groene structuren. Het typische beekdallandschap van de ‘mollenveldjes’ hadden een fijne verkavelingsstructuur, begroeid met struweelstroken en bomenrijen meestal haaks op de beek. Te zien is op het kaartje anno 2020 dat er van deze fijnmazige en groene verkavelingsstructuur weinig tot niets terug te vinden is in het huidige landschap. Doel is die historische beemdenstructuren weer herkenbaar te maken en vorm te geven in het huidige landschap. Percelen die beschikbaar zijn voor omvorming naar natuur, worden weer ingericht met groenstructuren haaks op de beek. Op die manier komt het oude coulissen-effect van de beemdenstructuren weer tot leven in dit gebied.
Figuur 1.5‑15 De Mollenveldjes gelegen tussen Zeelberg en Bruggerhuizen rond 1900 (links)Anno 2020 zijn deze grotendeels verdwenen
AL 4 Aanplanten beschaduwing bij de Tongelreep
Massale waterplantengroei wordt in langzaam stromende beken met name veroorzaakt door een combinatie van veel voedingsstoffen en veel licht, waarbij licht gezien wordt als de belangrijkste factor. Het beschaduwen van beken is dan ook een effectieve methode om de vegetatieontwikkeling terug te dringen, waarbij met name zware beschaduwing effectief is. Schaduw remt dus de groei van waterplanten in beken en helpt zo de onderhoudsfrequentie omlaag te brengen uiteindelijk naar een natuurlijke beek waar geen onderhoud meer hoeft plaats te vinden. Om voldoende schaduw voor de beek te realiseren, zal enerzijds gericht worden op natuurlijke ontwikkeling van bosvorming en anderzijds op gerichte aanplant. Voor natuurlijke ontwikkeling is relatief veel tijd nodig om voldoende beschaduwing te realiseren. Om die reden worden op diverse plaatsen langs de beek bomen aangeplant om dit proces te versnellen.
AR – Recreatie
Figuur 1.5‑16 Recreatieve routes
AR1 Aanbrengen laarzenpad
Aangezien het peil in de beek tot een meter gaat stijgen en de beek zo nu en dan buiten de oevers gaat treden, dient het bestaande pad en de oversteek over de Tongelreep aangepast te worden om de toegankelijkheid te borgen. Hiervoor wordt naast een nieuwe brug (zie AK4) ook een laarzenpad gerealiseerd, om het mogelijk te maken het beekdal over te steken.
AR2 Aanleggen nieuwe wandelroute
Naast bovengenoemde oversteek wordt verder benedenstrooms van de bestaande oversteek, wordt nog een nieuwe oversteek gerealiseerd ter hoogte van de Opperheide. De nieuwe wandelroute maakt hierbij gebruik van de verhoging van de kade (AG1) en een nieuwe brug (AK4). Op deze manier ontstaat er een extra wandelverbinding tussen de oost- en de westflank van de Tongelreep.